
Kledingarbeiders mogen niet de prijs betalen voor de tarievenoorlog van Trump
Op 2 april kondigde regering-Trump forse handelstarieven aan voor landen over de hele wereld. De hoge percentages die worden opgelegd aan Amerikaanse import uit kledingproducerende landen zoals Cambodja, Bangladesh, Sri Lanka, Indonesië, Lesotho en Vietnam betekenen dat de kledingproductie zwaar getroffen zal worden door deze maatregelen. Kledingarbeiders dreigen de dupe te worden van deze tarievenoorlog.
Het netwerk van Schone Kleren Campagne roept Amerikaanse en mondiale kledingbedrijven op om ervoor te zorgen dat de kosten van dit nieuwe beleid niet worden afgewenteld op degenen die het zich het minst kunnen veroorloven: de arbeiders. In plaats van het doorschuiven van deze kosten naar de toeleveringsketen, zouden bedrijven de kosten zelf moeten absorberen.
Winst boven arbeiders
Alle bedrijven in de toeleveringsketen van kleding moeten ervoor zorgen dat ze niet dezelfde fouten maken als tijdens de coronapandemie. Toen reageerden kledingbedrijven wereldwijd bij tegenslagen vanuit een reflex en stond de winst van het bedrijf voorop. Miljoenen arbeiders arbeiders die al een hongerloon verdienden, werden financieel de nek omgedraaid.
In veel van de landen waar hoge tarieven zijn aangekondigd, zoals Cambodja, Sri Lanka en Bangladesh, worden arbeiders al onder het bestaansminimum betaald en hebben ze geen spaargeld om op terug te vallen. Bedrijven moeten hun kosten niet afwentelen op de werknemers. Dat heeft als gevolg dat ze nog minder gaan betalen voor de producten die ze afnemen, lonen verlagen, verwachten dat mensen nog meer onbetaald overwerken of banen in gevaar brengen door de productie te verplaatsen. Dit heeft grootschalige gevolgen voor de situatie van werknemers: ze hebben nog minder geld voor eten en hun schulden zullen groeien.
De kledingsector in eerder genoemde landen wordt gedomineerd door grote, rijke Amerikaanse bedrijven of rijke bedrijven die wereldwijd actief zijn. Bijvoorbeeld Victoria’s Secret (inkomsten in 2024 6,2 miljard dollar), Levi’s (6,4 miljard dollar), PVH (Calvin Klein – 8,7 miljard dollar), Gap (15,1 miljard dollar) of Nike (51,4 miljard dollar). Daarnaast zijn veel fabrieken in de getroffen landen eigendom van rijke fabrieksgroepen die actief zijn in heel Zuid- en Zuidoost-Azië, zoals het in Sri Lanka gevestigde maar wereldwijd actieve Mas Holdings, dat bijna 800 miljoen dollar waard is. Eventuele extra kosten als gevolg van de Amerikaanse tarievenoorlog zouden door deze bedrijven zelf moeten worden opgevangen in plaats van te worden doorgeschoven naar een lager niveau in de toeleveringsketen.
Merken maken misbruik van de tarievenoorlog
De eerste tekenen van de reflex om kosten door te schuiven naar de toeleveringsketen zijn al zichtbaar. Merken misbruiken de situatie om kosten te besparen en arbeidsrechten terug te draaien. Merken aan de top van de toeleveringsketens, zoals Gap, Walmart en Levi’s, zijn naar verluidt al begonnen met het eisen van lagere prijzen of hebben er bij leveranciers op aangedrongen om de last van de tarieven volledig te dragen. De huidige prijzen die leveranciers krijgen voor hun productie zijn al onvoldoende om arbeiders leefbare lonen en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden te garanderen. Het is dus duidelijk wie uiteindelijk de prijs betaalt voor dergelijke gedwongen kortingen: de arbeiders. Ook werkgeversfederaties in verschillende kledingproducerende landen hebben al gedreigd met repercussies. Onder dreiging van het verplaatsen van banen naar andere landen die minder getroffen worden door de tarieven, worden loonsverlagingen en arbeidstijdsverlengingen voorgesteld. Het is belangrijk dat arbeiders in kledingproducerende landen zich (kunnen) verenigen en gezamenlijk dit probleem kunnen aanpakken.
Verschillende landen die door de tarieven worden getroffen (zoals Cambodja, Sri Lanka en Indonesië) proberen te onderhandelen over betere voorwaarden met de regering-Trump. In Sri Lanka is al een comité gevormd, maar hierin zitten alleen werkgevers en regeringsvertegenwoordigers. Het is van het grootste belang dat vakbonden van werknemers in de kledingindustrie een plaats krijgen aan tafel, vooral wanneer werkgevers in kledingfabrieken al deel uitmaken van de discussie. Vakbonden zijn de belangrijkste vertegenwoordigers van degenen die mogelijk het meest getroffen worden door de maatregelen.
Garantiefonds
Na de ervaringen tijdens de coronapandemie, waarbij arbeiders over de hele wereld hun baan verloren of niet hun volledige loon kregen uitbetaald vanwege de keuzes van bedrijven hoger in de toeleveringsketen, is het begrijpelijk dat arbeiders en hun vakbonden weinig vertrouwen hebben in bedrijven en werkgevers die prioriteit geven aan hun welzijn. Een door de vakbonden gesteund voorstel voor een garantiefonds om ervoor te zorgen dat werknemers gecompenseerd worden als ze hun baan verliezen in tijden van crisis is tot nu toe door de merken verworpen. Het is van het grootste belang dat deze keer werknemers die al moeten rondkomen van een hongerloon niet de rekening betalen van enorm winstgevende bedrijven en dat ze aan tafel zitten waar belangrijke beslissingen worden genomen.
Volg ons op LinkedIn om op de hoogte te blijven over de gevolgen van de tarievenoorlog.
Foto: ILO